|
1975-1980 Tegenwoordig zijn we
behoorlijk verwend met de huidige racechassis. De
rijders zijn passagier van hun eigen bolide. De klemtoon is behoorlijk verlegt richting banden etc. Uiteraard dient geometrie er
ook nog steeds toe maar die wordt met zuivere gereedschappen gegenereerd. De mensen realiseren
zich niet waar deze sport ooit begonnen is. In dit dossier wil ik jullie
meenemen in een eerste episode van de wereld van starre auto’s. Ironisch genoeg
begon deze sport zoals zoveel sporten in de USA en de UK. Hier hadden ze sinds
de jaren 60 al races met auto’s die aangedreven werden door nitromethane
motoren. Deze races waren semi radiografisch. Op
lijnbanen werden de auto’s losgelaten en alleen het gas was van afstand te
besturen. Dit noemde ze tethercars. Snelheden
van 150 km/u behoorden toen al tot de mogelijkheden. Het Engelse merk PB
kwam half jaren 70 met een productielijn 1/8 racers.
Die eerste lijn was simpel en men moest de auto vanuit nul zelf bouwen. Een
bouwbeschrijving bestond nog niet. Soms, als je geluk had, zaten er 2 kopietjes
bij met wat specificaties of bouwtips. Het chassis was
gemaakt van glasvezel en het motor gedeelte van aluminium. Een radioplaat of
een differentieel moest nog uit gevonden worden. Dit is echt de pionierstijd.
Je kocht de bouwdoos en bouwde het model naar eigen inzicht. In die tijd
bestonden er nog geen car motoren. Er werden vliegtuig .19 (3,2 cc) motortjes ingebouwd. Deze
motoren hadden een draadkrukas waar elk merk een koppelingsadapter voor had. Uitlaatsystemen
met verschillende tegendruk etc. waren nog niet aan de orde. Men was al blij
als je het uitlaatsysteem voldoende afgedicht kon krijgen. In die tijd werd er
een bocht richting een eind potje dat verticaal achter de achteras stond
gemonteerd. Dit maakte behoorlijk wat herrie en kon afhankelijk van de druk in
afmeting toe of afnemen. De servo’s stonden
op paaltjes direct gemonteerd op het chassis. Dat glasvezel was Zo werd de
carburateur en rem aangestuurd. Omdat de vliegtuigmotoren draaicarburateuren
kende werd dit met een extra aansturingpaal aangestuurd. Zo werd de lengtebeweging
van de gasstang en gas servo omgezet in een breedte
beweging richting de draaicarburateur. Schuifcarburarteuren
kwamen vele jaren later. De rem is
simplistisch. Meestal werd er een stukje voering op een o-profiel
geplakt welke de koppelingsklok uitwending afremde. Andere versies zijn ronde
remadapters op de starre achteras die ook met een ronde happer
of met remplaatsje beplakt met remvoering afgeremd werd. De producenten gingen
er van uit dat de rijders zelf creatief waren op dat gebied. De benodigde grove
materialen werden wel in deze kit bijgeleverd. De
koppelingsschoenen waren van een PTFE materiaal. Op de
bijgeleverde kopieën werden 1:1 (op ware grootte) afbeeldingen bijgeleverd
zodat men de Teflon schoenen zelf op de juiste maatvoeringen kon snijden. De
bijbehorende veertjes waren overmaats en konden naar eigen inzicht verbogen en
afgeknipt worden. Zo bepaalde je waar je de koppeling wilde aan laten grijpen. PB bracht deze
auto’s met 2 kappen uit. De Porsche 917 30KL en de Surtees
TS14. Deze kappen waren van ABS (hard plastic) en werden met Stanley messen en
frezen op maat gemaakt. Uitwendig konden ze
eventueel gekleurd worden. Het was een soort formule body en een soort Le Mans uitvoering. PB was daar behoorlijk zijn tijd en
concurrenten mee vooruit. In de USA begon men
een paar jaar later om hier op in te haken. Amerika zou Amerika niet zijn als
ze dat niet snel zouden evenaren en zelfs verbeteren. Merken als Associated en Thorp creëerden al
snel echte race chassis. Deze auto’s waren veel verder in die tijd dan PB. Zij
hadden differentiëlen, strategische tweak in het
chassis, een caster instelling op de voortrein etc. De Amerikanen
maakten veel gebruik van aluminium en glasfiber waar nodig om de juiste flex en stijfheid te verkrijgen. De kennis was hier dus
veel meer bij aanwezig. De Amerikanen waren
ook de eersten die echt car motoren vervaardigden in de
vorm van K&B motoren. Deze motoren hadden al de timing en de kracht om de 1/8 auto’s (dik Het antwoord van PB
kwam in 1978 met de PB 9 International waar PB preses Keith Plested
een echte winnaar mee had. Rijders als Phill Greeno pakten alle internationale prijzen. BMI in België
verdeelde in die tijd het merk PB. In Nederland verdeelden Henk Groen met
rijder Fer van Helden deze auto’s. PB was in die tijd
toonaangevend. Ook de serieuze circuits waren in de UK te vinden. Mendip is
daar een goed voorbeeld van. In Nederland redden we nog op semi
circuits, semi parkeerplaats. Wat een groot
verschil is tussen toen en nu is dat er op clubniveau een grotere saamhorigheid
heerste dan tegenwoordig. Er ontstonden hele volksverhuizingen bij grote
wedstrijden waarbij men vooral in teamverband met caravans en de complete
familie aankwam. Meestal deelden men de kosten in teamverband en kon er
goedkoper geracet worden dan als individu zijnde. Zo waren er teams die complete trailers en aanhangwagens
professioneel ingericht hadden met startapparatuur, banden preparatiespullen en
uitlijnbanken. Men was behoorlijk inventief met dit soort trailers. De vrouwen
zorgden voor de inwendige mens en zo hadden de toprijders het gemakkelijk dan
tegenwoordig. ZE hadden vrijwilligers bij die over bv. De koetswerken ging, of
alleen de bandenpreparatie voor hun rekening nam. Zo werden de toprijders
alleen maar beter en gefocuster en werden de
beginners sneller opgenomen en klaargestoomd voor grote races. Het nadeel van
dit soort teams is dat er ook in de race zelf dikwijls een teambelang viel te
constateren. Als je dan als privé rijder in een finale moest uitkomen met 3
rijders uit hetzelfde team dan had je het behoorlijk lastig. Je moest als team
zijnde wel een bandenmonteur meenemen omdat dit gedeelte van de racerij er heel
anders aan toe ging als tegenwoordig. Het werkt wel met hardheden en soms
rekende men ook al in shores, echter had elke auto
zijn eigen velg. Bandenfabrikanten lijmden niet op velg voor de
verschillende type auto’s. Men leverde verschillende donuts. Deze rubberen
ringen werden door de rijders zelf of dus zo’n
bandenmonteur eerst ontvet, dan met Tip Top of Simpson 2000 lijm aan
elkaar gelijmd. De andere dag draaide ze oude banden van de velg af en werd er
met weer een soort Bison Tix
deze aan elkaar gelijmde ringen op de velg gelijmd. De andere dag werden ze
gevlakt en afgedraaid op 82 en Associated kwam later in 1978
met de RC300 waar de Amerikanen weer behoorlijk hadden afgekeken van de
Engelsen. Dit was een dusdanig onontgonnen gebied dat er veel viel te halen.
Ook de Italianen begonnen zich behoorlijk te bemoeien met deze materie. Franco Sabatini had een PB behoorlijk gekopieerd in de vorm van de
Futura 79. Robert Becker (ROBBE) voerde dit merk in
Duitsland. Zo had Sabatini een strategische zet en hadden ze gelijk Europa
qua afzet in hun bezit behalve Nederland. In Nederland waren
gerenommeerde namen als Ron Ton, Pieter Bervoets en Rody Roem ook bezig met
projecten.
Zij waren de toprijders en ontwikkelaars van het merk serpent. Onder de naam
Serpent hadden ze diverse eigenbouwproducten die eind jaren 70 en begin Het bedrijf was in
die tijd van Frank Cromberge en Wieb
Radsma. Later werd dit
bedrijf gefuseerd onder de naam Berton (Bervoets
& Ton). Rody was hun toprijder. Het is uitermate knap om als klein land in
die wereld het hoofd boven water te houden. Vanuit Azie
kwam er nog niet veel. Alleen Kyosho maakte hobby kits en pas begin jaren 80
(met uitzicht op de WK in Tokio) kwam Kyosho met hun eerste 1/8 racer, de Fantom. Deze auto past niet in het pionierstijdperk maar in
het 2e gedeelte van de 1/8 racerij. Een periode waar ik de volgende keer verder
op in zal gaan. Het is vooral
die eerste periode, de pionierstijd, die spannend te noemen is. Het was eind
jaren 70 en begin 80 echt stuivertje wisselen tussen de verschillende
fabrikanten. Toprijders gingen van het ene merk naar het andere. Het was maar
net, wie het beste chassis had. Amerikanen hadden hun auto’s functioneel en
grof afgewerkt. Recht toe recht aan. De Italianen
maakten hun auto’s verfijnd en vrouwelijk met veel ronde curven. Het functioneren
van hun modellen was ook wel belangrijk maar het cosmetische verhaal
profileerde hier in. In 1980 kwam Franco Sabatini met een fraai stukje engineering wat veel verder
ging dan welke 1/8 racer in die tijd. Dat waren de VCS modellen. In eerste instantie
kwamen ze met de Monte Carlo en later met een update daarvan genaamd de Indy. Deze auto’s hebben dus al
standaard een prachtig afgewerkt planetair differentieel met messing
componenten, volledige goud geanodiseerde aluminium asblokken (bulkheads). De rem zit
extern op de achter as en de uitlaat komt op een conventionele manier naar
voren zoals dat op de huidige auto’s zit. De krukas van de motoren die gebruikt
werden in deze SG auto heten tot de dag van vandaag dus SG krukassen. Op deze
krukassen werden de complete koppelingen gemonteerd ,
dus zonder koppelingsadapters etc. Het voordeel was dat de krukas vele malen
harder is dan zo’n adapter waar de lagers ernstig op
in liepen. Zo’n adapter is ook niet echt zuiver en
behoorlijk trillingsonderhevig waardoor de tandwielen niet erg lang meegingen.
Over de lagers zelf maar niet te spreken. Het zou zomaar
kunnen zijn dat dit concept nog steeds mee kan met de huidige 2WD classico modellen zoals alle topmerken wel een versie in
hun assortiment heeft. In Italië hebben ze nog steeds “Rigida”
races met starre auto’s. Op de SG wagens kwamen veelal Picco
.21 RE (rear exhaust)
motoren voor met schuifcarburateurs. De .19 waren dus
al vervangen door de .21 cubic
inch motoren (3,5 cc) Als we nu gaan kijken hoe snel het gegaan is dan hebben
we het over een revolutie van 4 jaar. Een dusdanige doorontwikkeling van hobby
karretjes naar dit soort volwaardige racemonsters. Inmiddels
waren de ABS bodies van de baan en vervangen door
volwaardige poly carbonaat bodies
(lexaan). De kappen waren toen nog wel wat dikker en
voor die reden ook wat zwaarder. De downforce en
stroomlijn was er nog niet, maar in de formule 1 zien we uiteindelijk ook een
dusdanige doorontwikkeling elk jaar. Dit was in de modelracerij niet anders. Het mooi van de Monte Carlo VCS was dat de complete voorwielophanging op
een subframe stond welke gekanteld kon worden (caster)
maar ook door middel van rubbers al wat vering kende.
Zo star was dit model niet meer natuurlijk. Bij de eerste modellen van PB waren
de differentiëlen ook al te koop maar die waren even duur als heel de bouwdoos
bij elkaar. Dit was allemaal al perfect doorontwikkeld op de VCS. Bij de Associated auto’s zagen we aluminium tanks die zelfstandig
afgemonteerd moesten worden en in sommige gevallen dus ook ge
tig last moest worden. Bij SG wordt de nylon bovenkant van de tank met seals op de bodem geschroefd zodat het mogelijk is om alles
rustig in te bouwen zoals bijvoorbeeld
brandstoffilters. Vreemd genoeg kwam
er dus vanuit Azië weinig reactie op de mondiale ontwikkelingen in de rc sport.
Vanuit Scandavia kwam er wel
een serieuze reactie. In Zweden had het Zweedse bedrijf MiniCars,
later verdeler van oa Serpent het merk Carlsson op de markt gebracht. Helaas heb ik nog geen starre auto van hun in
mijn handen mogen krijgen maar met hun 4wd onafhankelijke modellen zal ik hier
zeker op terug komen. Tegenwoordig zie je
allerlei motoren op allerlei verschillende modellen. Heel sporadisch zie je nog
bepaalde motoren die perse op een bepaalde auto horen.
Voorbeeld is een Mega motor op een Serpent auto. In die tijd had je alleen maar
vaste combinaties. Zoals ik eerder in het artikel de K&B motoren beschreef
op een Associated zag je dus heel veel van dat soort combinaties. Zoals PB en ThunderTigre
of SG en Picco. De motoren in die
tijd waren trouwens in het begin heel anders dan tegenwoordig. Vooral de materiaal keuzes waren in die tijd niet erg degelijk. De
K&B motoren hadden krukassen met demonteerbare big-ends.
Die kon je met een thermische klemming vervangen. De drijfstangen hadden geen
bronzen bussen maar naaldlagers. De cylinder was van
een geharde staal soort. Kortom erg slijtage gevoelig. In die tijd werd er ook
veel meer rizinus olie gereden dan tegenwoordig.
Hierdoor rookte de auto’s flink en moest menig uitaatje dikwijls schoongebrand
worden. De picco motoren zoals die in de VCS zaten lijken al behoorlijk op de
motoren zoals we die tegenwoordig gebruiken. Deze motoren kenden al abc
settings, aluminium drijfstangen met bronzen bussen. 4 inlaatkanelen en 1
uitlaatpoort, gegoten carter met dubbele lagers. De toerentallen van deze Picco
motoren gingen al boven de 30.000 rpm. De meeste
motoren hadden een zij uitlaat en een OS krukas. Hierdoor werd de bocht vanaf
de zijkant tegen het blok aangeschroefd met een
pakking ertussen en had elke auto zijn eigen koppelingsadapter welke correspondeerde
met de motorsteun en hoofdtandwiel. De picco motoren
waren met een achter uitlaat en een krukas uit 1 stuk waar de complete
koppeling op geschroefd kon worden. Turbopluggen waren er nog niet. Alle
pluggen waren Er wordt dikwijls
kleinerend gedaan door de huidige rijders ten aanzien van deze pioniers. Dat is
onterecht omdat deze pioniers het mogelijk gemaakt hebben dat er überhaupt een
1/8 raceklasse is ontstaan. Hun manieren van denken zijn dusdanig creatief en revolutionair dat het door hun toedoen mogelijk was
dat deze sport zich zo snel kon door ontwikkelen. Buiten dat maakten ze gebruik
van mechanisch natuurkundige wetten die al honderd jaar oud zijn en voorlopig
nog van toepassing zijn. Er is geen 1 sport ter aarde die deze stroomversnelling
meegemaakt heeft. De volgende keer wil ik de 2e periode belichten. De 2e
revolutie gaat over 4wd onafhankelijk en versnellingsbakken………… |
|